BAILLY (David), schilder te Leiden, aldaar geb. in 1584 en gest. in 1657, was de zoon van den volg. en Willempje Wolphertsdr. Behalve eenig onderricht van zijn vader genoot hij dit ook van Jacques de Gheyn en Adr.
Verburch, totdat hij in 1601 te Amsterdam op het atelier kwam van Corn. van der Voort. Hij bleef te Amsterdam tot omstreeks 1607 en vertrok 1608 na een kort bezoek aan Leiden, naar Hamburg waar hij een jaar bleef; over Frankfort, Neurenberg en Augsburg, doorTirol en over Venetië trok hij toen naar Rome, maar bleef kort daarna weer vijf maanden lang te Venetië, waarna hij weer huiswaarts keerde, onderweg veel voor verschillende vorstelijke personen schilderend. Eerst 1613 kwam hij, inmiddels een zeer verdienstelijk portretschilder geworden, in Leiden terug; Joris van Schooten hielp hij 1626 bij het schilderen van diens eerste schutterstuk en verschillende leidsche professoren heeft hij geschilderd, bekend uit de prenten er naar gesneden door W.Jz. Delff e.a. In 1626 was hij van plan zich elders te vestigen; immers in verband daarmede verzocht hij van schuttersdiensten vrijgesteld te worden; zijn verzoek is echter niet toegestaan, en onbekend is het, of hij toch vertrokken is. In ieder geval was hij in 1642 terug, toen hij te Leiden een werkzaam aandeel
had in de voorbereiding van het schildersgild, waarvan hij in 1648 hoofdman werd. 3 Mei 1642 huwde hij Agneta van Swanenburgh. Zijn opgegeven sterfjaar 1657 is nog niet documenteel bevestigd. Door hem geschilderde portretten komen weinig voor; dat van Maria van Reygersbergen (1626) is in het Rijksmuseum te Amsterdam. Op een groot mansportret (1651), vroeger in de verz. Du mont te Kamerijk, is zeer verdienstelijk een stilleven afgebeeld, en zijn neven, de stillevenschilders Harmen en PieterSteenwijk waren zijn leerlingen. Minder zeldzaam dan zijn geschilderde zijn zijn geteekende portretten, meestal penteekeningen, een weinig gewasschen, waarvan o.a. de prentenkabinetten te Amsterdam, Berlijn en Dresden er zeer fraaie bezitten.
Zijn zelfportret is door C. Woumans gegraveerd; op het schutterstuk van 1626 door Joris van Schooten in de Lakenhal te Leiden staat hij als luitenant afgebeeld.
Zie: Orlers, Leiden, 371,372; Oud- Holland II, 133; V, 151; VIII, 146; XXII, 124; Obreen'sArchiefV, 41, 187, 196; Nederl. Kunstbode I, 49; Werken Letterk. N.R. VII: 2, 107; Gazette des Beaux-Arts VIII, 306, 307; 2e période X, 485; Navorscher XXI, 351; W. Martin, Dou 27;Thieme u. Becker, Allg.
Lexikon der bild. Künstler, in voce.
Moes