vroom - bijvoeglijk naamwoord
1. wie erg godsdienstig is en dat ook laat blijken
♢ ze zijn daar erg vroom: ze gaan zondags twee keer naar de kerk
1. een vrome wens
[die niet gauw in vervulling zal gaan]
2. zo vroom als gemalen poppenstront
[erg vroom]
Bijvoeglijk naamwoord: vroom
... is vromer dan ...
het vroomst
de/het vrome ...
iets vrooms
Gepubliceerd op 14-11-2017
vroom
betekenis & definitie