vissen - regelmatig werkwoord
uitspraak: vis-sen
1. vis uit het water proberen te halen
♢ de visser viste op paling
2. erachter proberen te komen
♢ hij zat te vissen naar wat er precies gebeurd was
1. vissen naar een complimenten
[proberen dat te krijgen]
Regelmatig werkwoord: vis-sen
ik vis
jij/u vist
hij/zij vist
wij/zij/jullie vissen
ik/jij/u/hij/zij viste
wij/zij/jullie visten
hij heeft gevist
vissend, vissende
Gepubliceerd op 14-11-2017
vissen
betekenis & definitie