trein - zelfstandig naamwoord
1. voertuig dat over rails rijdt van het ene station naar het andere
♢ we gaan met de trein naar Amsterdam
1. hem van de trein halen
[ophalen als hij aankomt]
2. dat loopt als een trein
[dat gaat prima]
3. het loopt als een trein
[heel goed]
4. op een rijdende trein springen
[meedoen met iets dat al op gang is gekomen]
5. zich voor de trein gooien
[zelfmoord plegen]
6. het leest als een trein
[heel gemakkelijk]
Zelfstandig naamwoord: trein
de trein
de treinen
het treintje
Gepubliceerd op 14-11-2017
trein
betekenis & definitie