strikken - regelmatig werkwoord
uitspraak: strik-ken
1. er een strik in maken
♢ kan Tjeu al veters strikken?
1. een stropdas strikken
[hem op een bepaalde manier knopen]
2. iemand op een slimme manier overhalen
♢ zij heeft haar broer gestrikt om die band te plakken
Regelmatig werkwoord: strik-ken
ik strik
jij/u strikt
hij/zij strikt
wij/zij/jullie strikken
ik/jij/u/hij/zij strikte
wij/zij/jullie strikten
hij heeft gestrikt
de/het/een gestrikte ....
strikkend, strikkende
Gepubliceerd op 14-11-2017
strikken
betekenis & definitie