saus - zelfstandig naamwoord
1. gebonden vocht met onder andere kruiden erin, voor over een gerecht
♢ we aten spaghetti met tomatensaus
1. iets met een geleerd sausje overgieten
[het een beetje geleerd laten lijken]
2. honger is de beste saus
[als je honger hebt, smaakt alles]
3. de saus is beter dan de vis
[het bijkomstige is beter dan de hoofdzaak]
2. dunne verf voor op de muren
♢ we verfden de muren met een lichtgeel sausje
Zelfstandig naamwoord: saus
de saus
de sauzen
het sausje
Gepubliceerd op 14-11-2017
saus
betekenis & definitie