post- - woorddeel, zelfstandig naamwoord
1. na
♢ postacademisch = na de academische opleiding
1. wat door een besteldienst wordt bezorgd
♢ is er nog post vandaag?
2. de grootste besteldienst
♢ ik breng dat pakje even naar de post
1. iets op de post doen
[in de brievenbus doen]
3. onderdeel van rekening of boekhouding
♢ we hebben ook een post voor onderhoud in de planning
4. waar iemand de wacht houdt
♢ hij blijft op zijn post
Woorddeel: post-
Tegenstellingen
pre-
Zelfstandig naamwoord: post
de post
de posten
het postje
Synoniemen
mail
Gepubliceerd op 30-11-2017
post-
betekenis & definitie