luiden - regelmatig werkwoord
uitspraak: lui-den
1. een helder klinkend geluid laten horen
♢ de klok luidt
2. zijn of klinken
♢ zijn antwoord luidt positief
Regelmatig werkwoord: lui-den
ik luid
jij/u luidt
hij/zij luidt
wij/zij/jullie luiden
ik/jij/u/hij/zij luidde
wij/zij/jullie luidden
hij heeft geluid
de/het/een geluide ....
luidend, luidende
Gepubliceerd op 14-11-2017
luiden
betekenis & definitie