laden

betekenis & definitie

laden - regelmatig werkwoord
uitspraak: la-den

1. er vracht (spullen) in doen
♢ is de vrachtwagen al geladen?
1. laden en lossen
[vracht erin doen en vracht eruit halen]
2. er iets in doen, waardoor het kan werken
♢ hij moest het geweer eerst laden, voordat hij ermee kon schieten

Regelmatig werkwoord: la-den
ik laad
jij/u laadt
hij/zij laadt
wij/zij/jullie laden
ik/jij/u/hij/zij laadde
wij/zij/jullie laadden
hij heeft geladen
de/het/een geladen ....

Tegenstellingen
ontladen, uitladen