kleintje - zelfstandig naamwoord
uitspraak: klein-tje
1. iemand die klein is, of iets wat klein is
♢ hij bestelde een kleintje pils
1. vele kleintjes maken één groot
[alle beetjes helpen]
2. op de kleintjes moeten letten
[weinig geld te besteden hebben]
2. een jong kind
♢ deze kleintjes geloven nog in Sinterklaas
1. voor geen kleintje vervaard zijn
[niet gauw bang zijn]
Zelfstandig naamwoord: klein-tje
het kleintje
Gepubliceerd op 14-11-2017
kleintje
betekenis & definitie