De Herv. kerk (Voorstraat 110), oorspronkelijk gewijd aan Maria Hemelvaart, is een driebeukige kruiskerk met vijfzijdig gesloten koor en zijkoren en een deels ingebouwde toren van vijf geledingen met balustrade en ingesnoerde spits met lantaarn. De drie onderste torengeledingen stammen uit het begin van de 14de eeuw en zijn voorzien van laat-romaanse lisenen en rondboogfriezen.
De onversierde vierde geleding volgde na 1345 en na 1433 kwam de gotische vijfde geleding met speklagen tot stand. In de toren hangen twee door Thomas Both gegoten klokken (1593) en een carillon van de firma Eijsbouts (1965-'67).De bijbehorende tufstenen kapel (1327) werd midden 14de eeuw vervangen door een driebeukige pseudo-basilicale kerk, waarbij het beschikbaar komende tufsteen werd hergebruikt voor een plint (zuidgevel) en speklagen (westgevel).
Hoewel al in 1345 een parochiekerk, werd ze pas in 1433 definitief afgescheiden van de moederkerk in Hagestein, waarna de uitbreiding tot de huidige afmetingen plaatsvond. De zijbeuken werden verbreed en verhoogd, zodat een hallenkerk ontstond. Verder werd het koor (met 14de-eeuwse resten) verlengd en voorzien van zijkoren en verrees het laat-gotische noordportaal met overhoekse pinakels. Na de stadsbrand van 1540 volgde herstel onder leiding van Cornelis Frederiksz van der Goude. Hij verhoogde het koor en het schip. Hij breidde de kerk uit met een transept, reduceerde het aantal schiptraveeën tot drie en voorzag deze van topgevels met grote spitsboogvensters; daarmee ontstond een schip van het hallentype zoals bij de Haagse St.-Jacobskerk.
De kappen heeft men in 1727 hersteld, de torenbekroning in 1744. De balustrade en de lantaarn van de toren dateren van een restauratie in 1904. Bij een restauratie in 1949-'56 zijn twee aanbouwen bij het koor gereconstrueerd.
Het interieur wordt gedekt door houten tongewelven met trekbalken, met uitzondering van de meest westelijke schiptravee die een samengestelde balklaag met peerkraalconsoles heeft. De zijkoren worden afgesloten door vroegrenaissancistische hekken (1542) en het koor door een herenbank (1624). In het koor bevinden zich restanten van 15de-eeuwse koorbanken. Het noordkoor bevat een altaarretabel (circa 1542) en het vroeg-renaissancistische praalgraf van marmer en hardsteen met de ligbeelden van Reinoud van Brederode († 1556) en zijn echtgenote Philippote van der Marck († 1537) en daaronder een transi (rottend lijk) op een doodsmat. Dit waarschijnlijk in 1540-'42 vervaardigde monument wordt wel toegeschreven aan Colijn de Nole. De classicistische ombouw en overhuiving met ionische zuilen is midden-17de-eeuws.
Tot de kerkinventaris behoren verder oude grafzerken (vanaf 1600), een preekstoel (begin 17de eeuw), een orgelkast uit 1803 (instrument vernieuwd 1956) en een aan J.J. Vool toegeschreven kabinetorgel (circa 1805).
De pastorie (Korte Kerkstraat 3) is een blokvormig herenhuis uit circa 1850. Op de als tuinafscheiding dienende stadsmuur staat een 18de-eeuwse theekoepel.