het kweken van vis om deze op te eten of uit te zetten in het vrije water.
Een groot aantal vissoorten wordt tegenwoordig niet alleen gekweekt in koud of warm zoet water, maar ook in brak en zout water. In het zoete water worden veel vertegenwoordigers van de karperachtigen gekweekt; dit gebeurt van de gematigde streken tot in de tropen. Ook verschillende meervalachtigen, vooral van het geslacht Silurus (in Europa), Clarias (in Afrika) en Ictalurus (in Amerika), nijlbaarzen (Tilapia-soorten) en labyrintvissen worden geteeld. Vissoorten als paling, milkfish (bandeng) en de harderachtigen planten zich voort in het zoute water en brengen hun verdere leven in het zoete water door. Vooral de milkfish en de harder zijn als herbivoren in principe zeer belangrijke vissoorten om te kweken, daar zij laag in de voedselketen staan. Maar er zal meer onderzoek gedaan moeten worden om deze dieren aan te zetten tot voortplanten in gevangenschap.
Tot nu toe is men tot opkweek van deze drie soorten aangewezen op het verzamelen van broed in de natuur. Ook zijn er vissen die zich voortplanten in het zoete water, om daarna al of niet naar zee te trekken, zoals de Atlantische en Pacifische zalmen, de zeeforel en de steurachtigen. Verder zijn er vissen die hun hele leven in zee doorbrengen en zeer geschikt zijn voor de kweek, zoals zeebaarsachtigen (o.a. zeebaars en zeebrasem), de geelstaart en platvissen (tong, tarbot).
Vroeger kweekte men vissen uitsluitend in vijvers, al of niet met voorkweek van larven in een broedhuis. Tegenwoordig zijn er vele andere methoden, zoals de raceways (goten waar veel water doorheen stroomt) of netten die aan vlotten worden gehangen. De traditionele visvijver heeft veranderingen ondergaan, waardoor veel stromingen in het water mogelijk zijn. Een nieuwe vorm van viskweek is sea ranching. Hierbij gaat men uit van kunstmatig opgekweekte vis, die zich kan ontwikkelen in zeer grote hoeveelheden water, al of niet in gebieden waar hij voorheen niet voorkwam. Zo kweekt men zalmen in Zweden en laat deze los in de Oostzee, om zo de natuurlijke aanvoer van zalmen uit de rivieren aan te vullen of te vervangen.
Dit wordt gedaan omdat waterkrachtcentrales en stuwdammen de zalmen in hun trek en voortplanting belemmeren. Ook denkt men aan het loslaten van zalmen rond eilanden in het zuidpoolgebied (Kerguelen Archipel).
Bij de visteelt heeft men speciaal voer nodig. Het visvoer maakte een zeer snelle ontwikkeling door. Ca. 20-30 jaar geleden gebruikte men nog granen (droogvoer, voor b.v. karper), vis of slachtafval (nat voer, voor b.v. forel). Maar hierin schuilen grote gevaren doordat o.a. bederf kan optreden en doordat visziekten kunnen worden overgebracht. Daarom heeft de industrie gezocht naar kunstmatige droogvoeders, die bewaard kunnen worden en te allen tijde beschikbaar zijn. Zo kan men voor alle leeftijdsgroepen en soorten de daarbij behorende voeding samenstellen en zo een zeer gebalanceerd dieet verkrijgen voor een optimale groei. Het voedsel kan men aanbieden in de vorm van korrels of als meel.
Een bezwaar van de visteelt is, dat de voeding en de uitscheidingsprodukten van de vissen het oppervlaktewater vervuilen. Deze vorm van milieuverontreiniging wordt in Nederland belast via de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Het is daardoor de vraag of het kweken van vis in groten getale wel rendabel is. In België is het afval afkomstig van viskwekerijen, onderworpen aan het algemeen reglement voor het lozen van afvalwater (KB 3.8.1976).