industrie die suiker bereidt (in Nederland en België uit suikerbieten, elders veelal uit suikerriet). De suikerindustrie verbruikt grote hoeveelheden water, o.a. voor het schoonspuiten en transport van de bieten en als proceswater.
Het waswater bevat veel organische verontreinigingen, m.n. aarde (het → bietentarra) en stukken biet, terwijl ook vrij veel warm water vrijkomt (proces- en koelwater). Lozing van deze afvalwaterstromen leidde vroeger tot een vrij grote organische en thermische verontreiniging van het oppervlaktewater (in 1969 loosde de suikerindustrie ca. 2,5 mln. i.e.).In de tweede helft van de jaren zeventig zijn er technieken in gebruik genomen, die de verontreiniging door de suikerindustrie sterk hebben teruggebracht (in 1980 werd nog maar 100000 i.e. geloosd). De belangrijkste maatregel was wel het hergebruik van het was- en transportwater dat gebruikt wordt bij de voorbehandeling van de bieten. Dit water moet, voordat het weer gebruikt wordt, wel eerst worden gezuiverd, omdat het anders steeds sterker vervuild zou raken. Die zuivering kan gebeuren in bezinkbassins of, nog beter, met behulp van anaërobe zuivering. De anaërobe zuivering heeft als voordelen dat de methode veel minder ruimte vraagt en als bijprodukt biogas levert. De biogaswinning op industriële schaal is speciaal ontwikkeld voor de suikerindustrie en heeft sindsdien steeds bredere toepassing gevonden.
In 1978 kwam een demonstratiefabriek in bedrijf bij de csM-suikerfabriek te Halfweg. Het hergebruik van het waswater heeft tevens geleid tot vermindering van de totale hoeveelheid water die verbruikt wordt: van 6,5 m3/t bieten tot minder dan 3,5 m3/t.
Men is er in vele gevallen ook toe overgegaan het warme water te koelen in koeltorens en vervolgens opnieuw te gebruiken. Hierdoor is ook de thermische verontreiniging door de suikerindustrie verminderd.