Het gebruik van energie leidt altijd tot warmte. Zo hebben bepaalde automotoren een koelvloeistof, b.v. water, nodig om de motor niet te heet te laten worden.
Vooral elektriciteitscentrales hebben grote hoeveelheden koelwater nodig om het proces in de hand te houden (80 % van het koelwaterverbruik). In totaal wordt slechts 30-40 % van de totale hoeveelheid energie nuttig gebruikt, de rest moet worden afgevoerd. In een centrale wordt met behulp van stoom een turbine in beweging gebracht. Die turbine brengt een generator in beweging die elektriciteit levert. Het effect van de turbine wordt sterk vergroot door een snelle koeling van de turbine-uitlaat. Deze koeling geschiedt met ingepompt koelwater, dat warm wordt in de condensors van de turbine.
De temperatuurstijging in de condensors bedraagt meestal 6-9 °C, soms zelfs iets meer. Er zijn zulke enorme hoeveelheden koelwater nodig, dat elektriciteitscentrales bijna altijd gesitueerd zijn aan open water, rivieren, de zee of een meer. Het opgewarmde koelwater wordt geloosd op dat open water, wat vanwege de grote hoeveelheden (voor grote centrales tot 40 m3/s) kan leiden tot opwarming van dit oppervlaktewater (→ thermische verontreiniging). Omdat in bepaalde streken niet genoeg oppervlaktewater voorhanden is bij de elektrische centrales, gebruikt men enorme koeltorens, waarin het water door lucht wordt afgekoeld.
