Gepubliceerd op 01-12-2020

bietentarra

betekenis & definitie

aan suikerbieten aanhangende grond die bij de verwerking van de bieten in de suikerfabriek als slib in het was- en transportwater wordt afgevoerd naar slibbergingsvelden. In Nederland wordt per jaar ca. 1,5 mln. t bietentarra opgeslagen in bergingsvelden met een totale oppervlakte van ca. 200 ha.

In België gaat het om gemiddeld 1,86 mln. t/jaar. Gedurende de bietencampagne worden de bergingsvelden, ieder ter grootte van 1-2 ha, volgespoten met het slib tot een laagdikte van I, 5-2 m. In de periode daarna vindt rijping plaats van de bietentarra, totdat het materiaal geschikt is om als ‘grond’ verder verwerkt te worden. Het organische-stofgehalte van verse bietentarra is hoger dan dat van de teeltgrond door de toevoeging van bieteblad- en bietwortelresten (de zgn. koptarra) en van in het water opgeloste suiker (15—20 g organische stof/100 g droge bietentarra). De belangrijkste bij de rijping optredende processen zijn ontwatering en omzetting van de gemakkelijk afbreekbare organische stof (vooral suikers). Onder invloed van de zwaartekracht en de verdamping vindt indikking van het slib plaats.

Het percentage aan vocht daalt van 70—80 tot 40-50. De ontwatering kan bevorderd worden door begreppeling en plantengroei. Omzetting van de gemakkelijk afbreekbare organische stof vindt plaats door micro-organismen onder anaërobe en aërobe omstandigheden. Anaërobe afbraak is het meest belangrijk, omdat zuurstoftoevoer in de dikke laag met water verzadigde bietentarra uiterst beperkt is. Alleen in de dunne oppervlaktelaag kan aërobe afbraak plaatsvinden. Het anaërobe afbraakproces kan verdeeld worden in drie fasen, die aan elkaar gekoppeld zijn en tegelijkertijd naast elkaar kunnen verlopen: hydrolyse, zuurvorming en methaanvorming.

Hierbij worden eerst complexe niet-opgeloste organische stoffen met behulp van exo-enzymen omgezet in minder complexe opgeloste verbindingen, waarna zij door zuurvormende bacteriën worden omgezet in o.a. vluchtige vetzuren, alcoholen, aldehyden, waterstof, kooldioxide, zwavelwaterstof en ammoniak. Vervolgens worden voorzover mogelijk deze produkten door methaanbacteriën verder omgezet in methaan, kooldioxide en water. Het verloop in de tijd van dit afbraakproces in de bietentarra kan goed gevolgd worden aan de hand van de concentraties van de belangrijkste vluchtige vetzuren. Het afbraakproces kan bevorderd worden door optimalisering van de milieu-omstandigheden voor de methaanbacteriën door o.a. bekalking (hoge pH) en bemesting (goede nutriëntenvoorziening). Wanneer na de bietencampagne direct begonnen wordt met de ontwatering van de bergingsvelden (‘droge’ methode) kunnen er stankproblemen ontstaan. Deze stank wordt veroorzaakt door plotseling vrijkomende vluchtige vetzuren en andere stankcomponenten die in het afbraakproces zijn gevormd, maar nog niet verder zijn afgebroken.

Onvolledige afbraak kan optreden als gevolg van onvoldoende beluchting van de oppervlaktelaag. Dit kan veroorzaakt worden door vorming van een dichte oppervlaktekorst, vermoedelijk door neerslag van geoxideerd ijzer (rode korst). Zodra de korst als gevolg van sterke indroging openbreekt, komen de daaronder opgehoopte stankstoffen vrij. Om mogelijke stankoverlast bij de rijping te voorkomen, kan men beter de bietentarra gedurende enige tijd onder een laag water houden (‘onder water’-methode). In de bietentarra kan dan alleen anaërobe afbraak plaatsvinden, terwijl in het bovenstaande water de daarin gediffundeerde stankstoffen aëroob worden afgebroken. Om eventuele verdere stankvorming te voorkomen, dient het zuurstofgehalte van het water voldoende hoog gehouden te worden. Nadat het afbraakproces volledig is verlopen — dit zal na ca. een jaar het geval zijn kan de bietentarra ontwaterd worden en kan verdere rijping plaatsvinden.

< >