verschijnsel dat een parasiet voor zijn ontwikkelingscyclus verscheidene gastheren (of waardplanten) nodig heeft. Zo treedt bij bladluizen vaak gastheerwisseling op: larven en imago komen op verschillende plantesoorten voor.
Ook bij platwormen komt gastheerwisseling veelvuldig voor. Bekend is in dit opzicht de leverbot, een algemeen en over de gehele wereld voorkomende parasiet die in de galwegen van runderen en schapen leeft. De leverbot vormt een ernstige bedreiging voor het vee en is ook voor de mens niet ongevaarlijk. De eieren van de leverbot ontwikkelen zich alleen in een vochtige omgeving. De larven dringen een poelslak binnen, waarin zij zich ontwikkelen (de eerste gastheer). Aan het einde van hun ontwikkeling verlaten de larven de poelslak en zetten zich vast op planten.
Bij het grazen wordt de jonge leverbot mee opgegeten en komt zo in zijn eindgastheer (koe of schaap) terecht, waar hij zich via de buikholte naar de lever verplaatst om zich daar verder te ontwikkelen. Ook de parasieten die malaria en schistosomiasis (bilharzia) veroorzaken, doen aan gastheerwisseling. Juist daardoor zijn deze gevreesde ziekten zeer moeilijk te bestrijden.