(v.), dubbelzinnigheid;
lexicale syn. semantische ambiguïteit; dubbelzinnigheid van een zin, doordat er één (of meer) dubbelzinnige woord(en) in voorkomen; b.v. Ik loop naar de bank;
structurele dubbelzinnigheid van een zin, welke wordt veroorzaakt door de structuur hiervan; b.v. Saskia keek naar de jongen met de verrekijker;
syntactische ~, dubbelzinnigheid van een zin, doordat er verschillende manieren zijn waarop de woorden met elkaar gecombineerd kunnen worden, b.v. Ik wil Marleen en Jacqueline of Tanja uitnodigen.