Nederlands dichter en essayist (*1947). Kusters studeerde Nederlands en promoveerde in 1985 met het proefschrift De killer. Over poëzie en poëtica van Gerrit Kouwenaar.
Hij was hoogleraar algemene en Nederlandse letterkunde in Maastricht. Sinds zijn debuut als dichter met de bundel Een oor aan de grond (1978) hield hij zich bezig met het onderzoek naar de mijnwerkerscultuur. Hij is zelf afkomstig uit een familie van mijnwerkers. In 2012 verscheen zijn studie In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg. Zijn essays, zoals dat over Koolhaas’ dieren (2008) en over de Maastrichtse dichter Pierre Kemp (2010), dat door Cyrille Offermans werd gekarakteriseerd als ‘een fraai en evenwichtig monument voor deze gestoorde levensgenieter’, zijn doorwrocht en prettig leesbaar.
In 1998 bundelde hij zijn verzamelde gedichten in Zegelboom: gedichten en notities 1975-1989.
Als kind moest ik een walvis eten (2002) bevat enkele lange verhalende gedichten over zijn jeugd in Spekholzerheide, een Limburgs mijnwerkersdorpje.
Overige werken o.a.
1980 De gang (gedichten)
1989 Laatst (gedichten)
1990 Reliek (gedichten)
2003 De zomerschool (novelle)
2010 Bewaarmachinist (gedichten)