Nederlands dichter (1886–1967; Constantijn Huygensprijs 1956, P.C.Hooftprijs 1958). Hij debuteerde al in 1914 met traditionele gedichten, maar pas in 1934 verscheen de eerste bundel met de korte gedichtjes die hem van een plaats in onze literatuurgeschiedenis verzekerden: Stabielen en passanten.
Deze gedichtjes zijn heel lichtvoetig, speels, opgewekt, vol humor en fantasie, maar vrijwel steeds is er een ondertoon van melancholie. Ze zijn enigszins verwant aan het surrealisme en werden zeer bewonderd door de dichters van Criterium en Simon Vestdijk. De nadruk op kleuren en klanken wijst echter ook op een verwantschap met het impressionisme. De geringe lengte van zijn gedichten wordt wel hieruit verklaard dat hij ze schreef tijdens zijn dagelijkse treinreis van Maastricht, waar hij woonde, naar het dorpje Eijgelshoven bij Kerkrade, waar hij werkte, en vice versa. Als zijn beste bundel wordt vaak genoemd Engelse verfdoos (1956). Algemeen worden Kemp gedichten als uniek beschouwd in de Nederlandse literatuur; desalniettemin is de belangstelling voor zijn werk altijd beperkt gebleven tot een kleine schare bewonderaars.
Overige gedichtenbundels o.a.
1914 Het wondere lied
1916 De bruid der onbekende zee en andere gedichten
1928 Carmina matrimonialia
1938 Fugitieven en constanten
1940 Transitieven en immobielen
1947 Phototropen en noctophilen
1958 Vijf families en één poederblauw