Nederlands schrijver van romans, verhalen, gedichten, essays en studies (Harlingen, Fr., 17.10.1898 – Utrecht 23.3.1971).
Na een studie medicijnen te Amsterdam werkzaam als vervanger en scheepsarts; na 1932 alleen schrijver. Medewerker van Het Parool, Algemeen Handelsblad, NRC en – voor muziek – De Groene Amsterdammer; redacteur van Forum 1934-35. In de oorlog gijzelaar in het kamp St.-Michielsgestel. Hij woonde het grootste deel van zijn leven in Doorn. P.C.Hooftprijs 1950, Constantijn Huygensprijs 1955, Prijs der Nederlandse Letteren 1971.
In totaal publiceerde Vestdijk meer dan 100 boeken: een vijftiental dichtbundels, ruim vijftig romans, vier verhalenbundels, één toneelstuk en rond de vijfendertig studies en essaybundels. Na zijn dood verschenen nog diverse bundels met nagelaten gedichten en verhalen. Bovendien vertaalde hij een tiental romans en verhalenbundels uit het Engels en Duits (onder meer werk van Conan Doyle en Poe). Over de enorme productie van Vestdijk schreef A. Roland Holst het volgende kwatrijn:
SIMON VESTDIJK
Wat mag het raadsel van uw arbeid wezen?
Muur van den Geest, waar die van de Chinezen
te kort bij schiet. – O, Tegenpool van Bloem!
O, Gij, die sneller schrijft dan God kan lezen!
Tegen Nol Gregoor zei Vestdijk: ‘Ik ken schrijvers, die na het voltooien van een boek langdurig gaan uitrusten. Zoiets snap ik niet: je wordt er toch niet moe van, je kunt er toch bij blijven zitten?’ En in een interview met een Belgische krant: ‘Om een roman van driehonderd bladzijden in schoolcahiers te schrijven heb ik drie maanden nodig, soms minder. Ik schrijf door, elke dag. Ik schrijf zo snel omdat ik nieuwsgierig ben naar de afloop.’