Nederlands dichter, essayist en poëziecriticus (*1958). Gerbrandy studeerde klassieke talen in Leiden en promoveerde met een proefschrift over de poëzie van H.H. ter Balkt en Jacques Hamelink.
Maarten Doorman kenschetste Gerbrandy’s poëzie als “een weerbarstig mengsel van gramschap, taalplezier, hermetisch verpakte alledaagsheid, archaïsmen en geraffineerde grofheid.” De bundel Drievuldig feilloos vals (2005) bevat gedichten over gedichten. Ze hebben hun ontstaan te danken aan citaten uit poëzie van anderen die eronder vermeld staan.
In Vriendinnen (2008) bezingt Gerbrandy in lyrisch proza achtenveertig Griekse godinnen. Net als in zijn eerdere bundels staan de titels van de gedichten onderaan de pagina.
Morgen ben ik vrij. Gedichten (2010) bevat stukjes proza waarin hij iets uitlegt over zijn werkwijze en opvattingen over poëzie. Kern van zijn betoog is, dat sommige gedichten in eerste instantie nauwelijks te doorgronden zijn, maar dat men toch vaak tot de essentie kan komen door er anders naar te kijken of het gedicht op een andere wijze te benaderen.
Overige werken o.a.
1996 Weloverwogen en onopgemerkt (gedichten)
1999 In het ravijn (gedichten)
1999 Nors en zonder haten (gedichten)
2001 De zwijgende man is niet bitter (gedichten)
2004 Een steeneik op de rotsen. Over poëzie en retorica (essays)
2006 Krang en zing (gedichten)