Nederlands dichter en vertaler (Den Haag 20.4.1894 – Den Haag 26.1.1953). Studeerde rechten in Amsterdam en op latere leeftijd Nederlands in Utrecht (1932-37). Redacteur van De Gids (1926-‘33 en 1941-‘46), literair criticus van de NRC en medeoprichter van het literaire blad Maatstaf (1953).
Vertaler van vooral Engelse en Amerikaanse poëzie (o.a. van Shakespeare en T.S. Eliot; daarnaast ook van André Gide en Euripides). De Nijhoff-prijs, die jaarlijks wordt uitgereikt voor literaire vertalingen, is naar hem genoemd. Constantijn Huygensprijs 1953.
Nijhoffs werk is moeilijk bij een literaire stroming in te delen, enerzijds omdat het invloeden van allerlei stromingen heeft ondergaan, anderzijds omdat het voor een deel buiten de ontwikkeling van de rest van de literatuur staat. Hij heeft slechts vier dichtbundels geschreven, die echter alle vier tot de top van de Nederlandse poëzie behoren. Vrijwel iedereen beschouwt hem als een van de grootste dichters uit de Nederlandse literatuur. Collega-dichter Roland Holst schreef: ‘Als onze taal een wereldtaal was, zouden niet weinige van zijn gedichten […] wereldberoemd zijn.’
Zijn eerste bundel, De wandelaar (1916), is verwant aan het symbolisme en decadentisme en hoort als zodanig nog tot het fin de siècle. Vaste thema’s en motieven zijn levensmoeheid, eenzaamheid, godsdienst, de kindertijd en zijn moeder. Naar de vorm zijn de gedichten zuiver klassiek, met een duidelijk overwicht van het sonnet (35 van de 48 gedichten). Het titelgedicht eindigt met
Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan,
Stil mozaïekspel zonder perspectieven.
Die stoet van beelden vormt de rest van de bundel: gedichten over een tuinman, de componist Bruckner, een clown, een vriendin. Talrijke gedichten houden verband met muziek. Bekende gedichten zijn naast het titelgedicht: “De eenzame”, “Pierrot” en “Tempo di menuetto”.