Nederlands dichter; pseudoniem van J.W. van der Zant (1926–1977). Hoewel Andreus nauw bevriend was met diverse Vijftigers, hoorde hij niet echt bij de groep: zijn gedichten kennen vaak rijm en een regelmatige strofebouw en soms beoefende hij zelfs het sonnet, zoals in de cyclus De sonnetten van de kleine waanzin (1957), die tot zijn beste werk behoort.
Aanvankelijk was zijn poëzie heel licht en speels, en veel gedichten uit die tijd lijken op de poésie pure van de expressionisten (“’s Nachts”, “Liggen in de zon”, “Liedje”). Later werd zijn werk zwaarmoediger maar ook zakelijker (Zoon van Eros, 1958).
In de bundel Syntropisch (1965) maakte hij gebruik van begrippen uit de moderne fysica als neutrino, onzekerheidsprincipe en foton, wat heel zeldzaam is in poëzie, zoals “Klein natuurwetenschappelijk chanson”, dat begint met
Ach, ware ik een foton
of ware ik een neutrino,
dan ware mijn rustmassa nul.
Naast gedichten schreef Andreus ook enkele romans en veel kinderboeken. Meester Pompelmoes en de mompelpoes kreeg in 1969 de prijs voor Het Beste Kinderboek, De rommeltuin in 1971 een Zilveren Griffel. Van de romans is Valentijn (1960) de bekendste. Het is een soort sleutelroman over zijn tijd als redacteur van het blad Podium (1951-‘56), dat hij openstelde voor de experimentele poëzie.
Overige gedichtenbundels o.a.
1951 Muziek voor kijkdieren
1953 De taal der dieren
1955 Het explosieve uur
1960 Luisteren met het lichaam
1968 De ruimtevaarder en andere gedichten
1974 De witte netten van zon en maan
1977 Laatste gedichten