De relatie tussen de pers en het Koninklijk Huis is vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw steeds moeizamer geworden. Enerzijds door een groeiende mediabelangstelling voor de persoon van de koningin en haar familie, anderzijds door een groeiende behoefte aan privacy bij de koninklijke familie.
Door de gangbare, ruime interpretatie van het principe van ministeriële verantwoordelijkheid, beperkt het Koninklijk Huis zich daarbij in zijn vrijheid van meningsuiting. Dat laatste werd aangevuld door de in de Nederlandse pers tot eind jaren ’90 van de twintigste eeuw onbetwist geldende, ongeschreven regel dat uitspraken wel toeschrijfbaar maar niet citeerbaar waren. Was de slaapkamer van Lodewijk XIV ooit nog het machtscentrum van het Franse rijk en sprak Wilhelmina nog van een semi-officieel leven, onder Juliana en Beatrix is de scheidslijn tussen privé-sfeer en publieke sfeer steeds verder aangescherpt. Tussen media en Koninklijk Huis is sinds 1965 formeel de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) geplaatst, onder directe verantwoordelijkheid van de minister-president. Tot die tijd vervulden de particuliere secretariaten van de leden van het Koninklijk Huis bij tijd en wijle een rol in de persvoorlichting. De RVD voorziet de (inter)nationale parlementaire pers, royaltyverslaggevers, roddelpers en andere media van informatie over de publieke optredens van het Koninklijk Huis.
In overleg met de leden van het Koninklijk Huis wordt ook andere informatie via de dienst naar buiten gebracht, zoals persoonlijke opvattingen of informatie uit de privé-sfeer die het publieke functioneren van de leden raakt. Zo liet prins Johan Friso in 2001, na langdurig gespeculeer over zijn seksuele geaardheid in de media, via de RVD weten heteroseksueel te zijn. Daarnaast zorgt de RVD voor persaccreditaties (registratie van journalisten) en regelingen voor de (audiovisuele) media bij evenementen en fotosessies.Door de toenemende media-aandacht wil de Rijksvoorlichtingsdienst namens het Koninklijk Huis steeds vaker reageren op feitelijk onjuiste informatie.
Relatie media-monarchie In de relatie tussen monarchie en pers is een viertal ontwikkelingen waar te nemen. In de eerste plaats is door de groei van de massamedia en met name door de komst van de televisie de persoon van de Koning steeds belangrijker geworden in de beeldvorming over de monarchie. Ten tweede is de behoefte aan transparantie in het openbaar bestuur bij de burger en de media toegenomen, hetgeen ook zijn weerslag heeft op de berichtgeving over het Koninklijk Huis. In de derde plaats is vanwege het toegenomen belang van de representatieve taken van de Koning ten opzichte van andere koninklijke taken, de monarchale symboolfunctie zonder media-aandacht feitelijk niet meer uit te voeren. En in de vierde plaats speelt de interpretatie van de ministeriële verantwoordelijkheid in de Nederlandse politiek een belangrijke rol.
De ministeriële verantwoordelijkheid voor de leden van het Koninklijk Huis strekt zich volgens de hedendaagse uitleg naast verantwoordelijkheid voor het publieke optreden ook uit tot de privé-sfeer, aangezien ontwikkelingen in die privé-sfeer het functioneren van de Koning in het hart van het staatsbestel kunnen beïnvloeden. De media-aandacht voor het Koninklijk Huis beperkt zich tegelijkertijd niet tot het publieke optreden van de leden; op grond van de beschreven ontwikkelingen, is de privésfeer steeds moeilijker af te schermen. Daar komt bij dat ‘Royalty sells’: koninklijk nieuws leidt steevast tot hogere verkopen en kijkcijfers.
Berichtgeving over het Koninklijk Huis Kritische beschouwing van de monarchie in schotschriften, pamfletten, tijdschriften en andere media is van alle tijden. Met name tijdens het koningschap van Willem III werd in de media kritiek geuit, zoals in het schotschrift Uit het Leven van Koning Gorilla uit 1887 en in het periodiek Recht voor Allen, onder hoofdredacteurschap van de anarchistische politicus F. Domela Nieuwenhuis. Domela Nieuwenhuis verdween als gevolg van de publicaties wegens majesteitsschennis in de gevangenis. Hij kreeg later gratie. Gesteld kan worden dat met de opkomst van de populaire (massa)kranten aan het eind van de negentiende eeuw de relatie tussen media en monarchie aan belang won.
Deze periode valt samen met het regentschap van Emma en de introductie van de jonge koningin Wilhelmina. Aan het eind van zijn leven had koning Willem III zijn openbare verplichtingen steeds meer verwaarloosd en de publiciteit gemeden. Tegen de achtergrond van een afnemende populariteit van het koningshuis en een opkomend socialisme zette koningin Emma een publiciteitsoffensief in door met Wilhelmina vele bezoeken aan provincies en steden te brengen. De pers werd doorgaans van tevoren ingelicht. Net als haar vader schuwde koningin Wilhelmina aan het einde van haar regeerperiode de publiciteit steeds meer. Al in de oorlog ergerde zij zich aan de aandacht die Engelse kranten aan het privé-leven van haar familie besteedden.
Koningin Juliana drong enige tijd later op haar beurt aan op terughoudendheid in de berichtgeving over haar vakanties. Tot en met de jaren ’50 kende de Nederlandse pers een bepaalde vorm van zelfcensuur, zeker waar het privé-zaken betrof. Kern daarvan was dat berichten die de media niet via officiële kanalen bereikten, eerst gecontroleerd werden door hof of RVD. In de naoorlogse, sterk verzuilde samenleving werd kritische beschouwing van het koningshuis, een van de weinige symbolen van nationale eenheid, als onwenselijk gezien. Zo kon het gebeuren dat de Greet Hofmans-affaire via buitenlandse media in Nederland bekend werd, terwijl de Nederlands pers vrijwel unaniem geheimhouding beloofde aan minister-president W. Drees.
Ook in de jaren daarna, bijvoorbeeld rond de verlovingen van de prinsessen Irene (1964) en Beatrix (1965), bleek dat de Nederlandse pers nog steeds een zekere terughoudendheid betrachtte in de berichtgeving rond het koningshuis. De beide verlovingen en de chaotisch verlopen persvoorlichting gaven echter wel aanleiding tot een zwaardere rol voor de RVD in de voorlichting over het Koninklijk Huis. Door de opkomst van de televisie, wellicht ook door de invloed die het privé-leven van leden van het Koninklijk Huis in de eerder genoemde kwesties op het publieke functioneren van de monarchie leek te hebben, en zeker door de komst van bladen als Story (1974), Weekend (1976) en Privé (1977), groeide de aandacht voor de persoonlijke levensfeer van de koninklijke familie. Na de Lockheed-affaire (1976) werd het taboe op een kritische berichtgeving zeker in de loop van de jaren ’80 en ’90 steeds meer doorbroken. Ook in de serieuze media werd niet alleen de publieke taakvervulling van het Koninklijk Huis kritisch gevolgd, maar kwam ook het privé-leven steeds uitgebreider aan bod. Dit bleek bijvoorbeeld uit de berichtgeving over de relatie van prins Willem-Alexander met Emily Bremers; een relatie die nooit officieel is bevestigd.
Later werden zaken rond de verlovingen van de prinsen Willem-Alexander en Johan Friso en de kwestie rond prinses Margarita ook vanwege hun groot politiek belang breed uitgemeten in de pers. De aandacht voor het privé-leven leidde in enkele gevallen ook tot rechtszaken. Zo procedeerde prins Claus enkele malen met succes tegen suggestieve berichten in de roddelbladen. Prins Willem-Alexander en prinses Máxima procedeerden in 2003 succesvol tegen het blad Privé, dat interieurfoto’s van hun nieuwe huis in Wassenaar had gepubliceerd. Een door de gemeente daarop ingesteld fotoverbod rond het landgoed doorstond de rechterlijke toets echter niet. Een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, gebaseerd op een zaak die was aangespannen door prinses Caroline van Hannover, bood in juni 2004 nieuwe mogelijkheden.
Het hof was van oordeel dat het recht op privacy zwaarder weegt dan het recht op persvrijheid wanneer het verspreiden of maken van foto’s van bekende persoonlijkheden uitsluitend gebeurt om reden dat de gefotografeerden bekend zijn en zonder dat daarmee enig maatschappelijk debat of algemeen belang wordt gediend. Illustratief voor de moeilijke relatie tussen Koninklijk Huis en pers waren publicaties in NRC Handelsblad eind 1999, waarin de uitspraak ‘De leugen regeert’ van de koningin werd geciteerd. Voor het eerst brak een krant daarmee bewust met de ongeschreven regel dat de koningin niet letterlijk maar alleen indirect wordt geciteerd. Die regel, beschrijven wat er gezegd wordt en niet citeren wat er gezegd wordt, een regel die ook in enkele buitenlandse monarchieën gebruikelijk is, zorgde ervoor dat de verantwoordelijkheid voor het geschrevene bij de journalist bleef berusten. Onder invloed van de moeizame relatie tussen hof en RVD enerzijds en royaltyverslaggevers anderzijds is in 2001 de Vereniging Verslaggevers Koninklijk Huis (WKH) opgericht. De vereniging wil het vak van royaltyverslaggever professionaliseren en persregelingen rond het Koninklijk Huis verbeteren. Koninklijke publicaties in de media Vanzelfsprekend bestaan er ook persoonlijke contacten tussen leden van het Koninklijk Huis en de pers.
Waar koning Willem I vooral een actief censuurbeleid met betrekking tot de pers voerde, besefte zijn zoon, de latere koning Willem II, welke macht de media bezaten. Ongelukkig met het voornemen van zijn vader om met de Belgische Henriette d’Oultremont te trouwen en ontevreden met de België-politiek van zijn vader, ontbood hij in 1840 de hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad op het paleis in Amsterdam en bewoog deze tot een negatief artikel over de huwelijksplannen van zijn vader. De daaropvolgende perscampagne schaadde het aanzien van koning Willem I in hoge mate. Koningin Sophie, de eerste echtgenote van koning Willem III, zou in 1848 via de Franstalige Brusselse pers het gerucht verspreid hebben dat haar man naar zwakzinnigheid neigde en niet in staat was het koningschap te aanvaarden.
Later, in 1875, werd in het Franse tijdschrift Revue des Deux Mondes een anoniem artikel geplaatst dat ook aan Sophie is toegeschreven. In dat artikel wordt erfelijke krankzinnigheid in vorstenfamilies besproken, waarbij ook koning Willem III niet onvermeld bleef. Prins Bernhard heeft zijn goede contacten met de media gebruikt voor het naar buiten brengen van de Greet Hofmans-affaire. Van prins Bernhard is verder bekend dat hij met regelmaat hoofdredacteuren opbelde om hen zijn visie op bepaalde zaken te laten weten. In 2004 schreef de prins zelfs een persoonlijke ingezonden brief in de Volkskrant, waarmee hij een aantal beschuldigingen aan zijn adres en vooral aan het adres van zijn moeder wilde weerleggen. De prins volgde daarmee het voorbeeld van prins Alexander (1851-1884), van wie in 1879 een brief werd geplaatst in het Dagblad van Zuid-Holland en ’s-Gravenhage.
In die brief probeerde prins Alexander net als prins Bernhard kritiek op zijn handelen te weerleggen. Na de dood van prins Bernhard werd ook een interviewserie door de Volkskrant gepubliceerd, waarin de prins, naar zijn zeggen zonder medeweten van koningin en minister-president, wilde afrekenen met kwesties die rond zijn persoon speelden. Ook gaf hij in de reeks het bestaan van twee buitenechtelijke dochters toe.
Persoonlijke interviews met leden van het Koninklijk Huis vinden bij hoge uitzondering plaats, meestal ter gelegenheid van bijzondere gebeurtenissen, zoals huwelijken en huwelijks- of regeringsjubilea. Doorgaans vinden interviews plaats met de NOS en worden zij vooraf geaccordeerd door betrokkenen en RVD. Bij gelegenheid worden ook andere media te woord gestaan, hoewel kranteninterviews, zeker met de koningin en de vermoedelijke troonopvolger, zeldzaam zijn. Een bijzondere plaats is ingeruimd voor de kersttoespraak van de koningin. Anders dan bijvoorbeeld de troonrede, betreft het hier een persoonlijke boodschap van de vorstin. Biografieën van leden van het Koninklijk Huis met medewerking van betrokkene zijn slechts sporadisch tot stand gekomen; een voorbeeld is de geautoriseerde biografie van prins Bernhard door Alden Hatch. Wilhelmina schreef als enige afgetreden vorst een soort autobiografie: Eenzaam maar niet alleen.
Zie ook Rijksvoorlichtingsdienst.