Rijtuig in koninklijk bezit, dat vanwege zijn indrukwekkende uiterlijk en bijzondere ontstaansgeschiedenis is uitgegroeid tot symbool van de Nederlandse monarchie. De koets is door particulier initiatief tot stand gekomen.
Het idee werd geboren in 1896, tijdens een gezamenlijke vergadering van de Oranjevriendenkring en de Kroningsvereniging in de Amsterdamse volksbuurt de Jordaan. Men wilde de jonge koningin Wilhelmina ter gelegenheid van haar inhuldiging in 1898 als blijk van aanhankelijkheid een gouden koets aanbieden. Het denkbeeld had meteen instemming gevonden bij tal van verenigingen en buurtorganisaties in de hoofdstad en zo ontstond de ‘Vereeniging van het Amsterdamsche Volk tot het aanbieden van een huldeblijk aan H.M. Koningin Wilhelmina’. De benodigde gelden voor de koets werden door middel van inzamelingen bijeengebracht. Er werd in totaal 120.000 gulden opgehaald.
De bedoeling was dat de koets een echt Nederlands fabrikaat zou zijn, gemaakt door Nederlandse kunstenaars en van materiaal dat uitsluitend afkomstig was uit Nederland en zijn koloniën. De opdracht om de koets te ontwerpen viel toe aan de gebroeders Hendrik-Jan en Jacobus Spijker van het gelijknamige carrosseriebedrijf. Die kwamen met een ontwerp in de Hollandse renaissancestijl, de stijl van de Gouden Eeuw. Het frame van het rijtuig werd gebouwd van kostbaar djatihout, afkomstig uit Java. Vlas voor de kussens kwam uit Zeeland, leer uit Brabant en ivoor uit Sumatra. Alleen het goud voor de vergulding van de koets moest uit het buitenland komen.
De koets, die in de fabriek van Spijker gebouwd werd, was ook bedoeld als proeve van Nederlands vakmanschap. Daarvan getuigt een aantal voor die tijd moderne snufjes, zoals de elektrische verlichting en de rubber wielbanden. Daarnaast werd een ingenieus systeem van dubbele veren en riemen ontworpen waar de koets in hangt. Zo werd voorkomen dat de inzittenden zouden gaan deinen (zoals bijvoorbeeld het geval is bij de Britse Golden State Coach). De panelen werden beschilderd door prof. N. van der Waay, hoogleraar aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, en de beeldengroep op de top werd ontworpen door de kunstenaars Van den Bossche en Crevels.
Het borduursel van de zijden bekleding aan de binnenkant, vijftien miljoen steekjes in totaal, was het werk van de meisjes van de Amsterdamse kunstnaaldschool, die werden bijgestaan door de dames van Tesselschade en Arbeid Adelt en door de leerlingen van het R.K. Maagdenhuis en de meisjes van het Burgerweeshuis. Aan de koets is gedurende bijna twee jaar door twaalf man gewerkt. Toen hij af was, werd hij kort voor aanvang van de inhuldigingsfeesten in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam tentoongesteld. Daar werd hij op 7 september 1898 door koningin Wilhelmina bezichtigd, toen zij de tentoonstelling bezocht. Dat was daags na haar inhuldiging en dit had te maken met het feit dat zij ruim van tevoren te kennen gegeven had dat zij ter gelegenheid van haar inhuldiging geen geschenken zou aanvaarden. Pas in 1901, bij haar huwelijk met prins Hendrik, heeft zij de koets als geschenk aanvaard en er voor het eerst in gereden.De Gouden Koets dankt zijn bekendheid vooral aan het jaarlijks terugkerende ritueel van Prinsjesdag, waarmee hij traditioneel verbonden is. Die traditie dateert van 1903 en is maar een paar keer onderbroken geweest (onder andere in jaren vlak na de oorlog en in 1974 in verband met de gijzelingsactie in de Franse ambassade te Den Haag). Daarnaast wordt de Gouden Koets alleen op dynastieke hoogtijdagen uitgereden. Onder Wilhelmina was dat bij de doop van prinses Juliana in 1909, bij het zilveren regeringsjubileum in 1923, bij de viering van het vijftigjarig Nederlands staatsburgerschap van koningin Emma in 1929, bij het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard in 1937 en bij de doop van prinses Beatrix in 1938. Onder Juliana bij haar inhuldiging in 1948, bij de plechtige ondertekening van het Statuut voor het Koninkrijk in 1954 en bij het huwelijk van prinses Beatrix in 1966. Onder Beatrix bij het huwelijk van prins Willem-Alexander en prinses Máxima in 2002. Steeds wanneer de Gouden Koets uitrijdt, wordt gebruikgemaakt van het zogenaamd ‘groot galatuigage’, een zeer rijk versierd tuigage dat dateert uit het eerste kwart van de negentiende eeuw.
De Gouden Koets staat normaal in het koetshuis van het koninklijk staldepartement te Den Haag, dat niet toegankelijk is voor het publiek. Wel is hij geregeld tentoongesteld. In 1949 maakte het rijtuig een rondreis per schip door de binnenwateren, waarbij het op vierendertig plaatsen te zien was. In 1982 is de koets in Paleis Het Loo Nationaal Museum te Apeldoorn geëxposeerd en in 1998 was hij in het kader van de herdenking van de inhuldiging van koningin Wilhelmina te zien in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Dit was ook het geval in 2001 op de tentoonstelling Ja ik wil ter gelegenheid van het aanstaande huwelijk van prins Willem-Alexander en prinses Máxima.
Zie ook rijtuigen.