(eig. Rabindranath Thakur, 1861-1941) Bengaals dichter, filosoof en mysticus, stichtte een school voor wijsbegeerte op quiëtistische grondslag, die later uitgroeide tot universiteit en internationaal cultureel centrum.
Zijn werk, bestaande uit prozagedichten, romans, toneelwerk en wijsgerige verhandelingen, ademt een diep godsdienstig gevoel dat gegrondvest is op christelijke beginselen, gemengd met mystisch-pantheïstische elementen. In zijn wereldbeschouwing, uiteengezet in o.a. Sadhana (Sadhana; lezingen gehouden te Harvard in 1913), streefde hij naar een verbinding tussen oost en west. Hij schreef gevoelige lyriek, die hij voor een deel zelf in het Engels vertaalde. Tot zijn bundels behoren: Gitanjaü 1910 (Wijzangen), The gardener 1913 (De hovenier), The crescent moon 1917 (De wassende maan; alle drie vertaald door Frederik van Eeden) en Balaka 1916.Enkele van zijn romans zijn: Hungry stones 1916 (Hongerige stenen), The home and the world 1919 (Huis en waereld; beide ook vertaald door Van Eeden) en Naukadubi 1921. Van Eeden vertaalde ook het drama Chitra 1913 (Chitra). T.'s gedicht Janaganamana (Lord of the heart of the people) werd in 1950 het volkslied van India. Hem werd in 1913 de Nobelprijs voor literatuur toegekend.