(geb. 1911) Duits schrijfster, studeerde psychologie en pedagogie, was na WO II journaliste. Na de verhalenbundel Die gläsernen Ringe 1940 kreeg zij een publikatieverbod opgelegd.
Op beschuldiging van hoogverraad bracht zij een jaar in de gevangenis door, hetgeen zijn neerslag vond in haar Gefängnistagebuch 1946. In haar eerste novellen beschrijft zij de wereld gezien vanuit de optiek van het kind, zoals in Erste Liebe 1946 en Hochebene 1948. Later richt zij zich veeleer op de problematiek van de volwassen vrouw, bijv. in de ontwikkelingsroman Mitte des Lebens 1950 en het vervolg Abenteuer der Tugend 1957. R.'s hele oeuvre ademt een christelijke geest. Overig werk o.a. Daniela 1953, Der Sündenbock 1955, Ich bin Tobias 1966, Baustelle 1970, Grenzübergange 1972 (beide dagboeken), Der schwarze Esel 1974, Bruder Feuer 1975, Nord-Koreanisches Reisetagbuch 1980, Den Wolf umarmen 1981 (herinneringen), Winterfrühling; Aufzeichnungen 1979-1982 1982 (dagboekfragment) en Mirjam 1983.
