(1898-1936) Spaans dichter en schrijver, studeerde rechten en letteren, behoorde tot de Generatie van 1927. In zijn gedichten, toneelstukken, muziek en poppenspelen bracht hij de Andalusische cultuur tot uitdrukking.
Zijn poëzie wordt gekenmerkt door een ritme dat vaak aan kinderliedjes doet denken, het gebruik van symbolen en het altijd aanwezige mysterie van de dood. De vervreemding van de technocratische maatschappij is een vaak terugkerend gegeven. Bundels o.a. Libro de poemas 1921, Canciones 1927, Llanto por Ignacio Sénchez Mejias 1935 (Dodenklank voor Ignacio Sanchez Meijas) en Poefs en Nueva York 1936 (Dichter in New Vork). Zijn toneelstukken zijn afwisselend melancholisch, satirisch en surrealistisch. Het bekendst is de trilogie Bodas de sangre 1933, Yerma 1934 (Yerma) en ia casa de Bernarda Al ba 1936 (Het huis van Bernarda Alba). Andere stukken o.a. Mariana Pineda 1927 (historisch drama) en La zapatera prodigiosa 1930 (Het fantastische schoenlappersvrouwtje; komedie). G. werd tijdens de Burgeroorlog door falangisten vermoord.