Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Sōpĭo

betekenis & definitie

īvi en ĭi, ĭtum (4);

1. doen inslapen, in slaap wiegen, alqm, Liv.; part., sopitus (somno), in slaap gezonken, ingeslapen, Cic., Nep. | overdr., in slaap wiegen, tot rust brengen, pass. sopiri en sopitum esse = sluimeren, rusten, virtus sopita sit, Cic., ignis sopitus, (onder de as) smeulend vuur, Verg.
2. meton., versuft maken, bedwelmen, impactus ita est saxo, ut sopiretur, Liv., quies sopita, gevoelloze, vaste slaap, Liv.

< >