1. eig., gelijk-, gelijkvormig maken
simulata magnis Pergama, Verg., Minerva simulata Mentori, die de gedaante van Mentor had aangenomen, Cic. | in ’t bijz., (poët.) = afbeelden, voorstellen, cupressum, Hor., Alexandri vultum, Hor., m. acc. c. inf., Ov.; (poët.) = nabootsen, nimbos, Verg., Catonem, Hor.
2. overdr., voor de schijn uiten, voorgeven, huichelen, zich de schijn (van iets) geven, gaudia vultu, Ov., lacrimas, Ov., negotia, met geveinsdheid, sluw te werk gaan, Sall., aegrum, zich ziek houden, Liv., m. acc., c. inf., b.v. simulat se aegrotare, houdt zich ziek, Cic., absol., cur simulat, Ter.; inz. part. simulatus, schijnbaar, gehuicheld, geveinsd, lacrimae, Liv., amicitia, Nep.