Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Sĭmŭlo

betekenis & definitie

1. eig., gelijk-, gelijkvormig maken

simulata magnis Pergama, Verg., Minerva simulata Mentori, die de gedaante van Mentor had aangenomen, Cic. | in ’t bijz., (poët.) = afbeelden, voorstellen, cupressum, Hor., Alexandri vultum, Hor., m. acc. c. inf., Ov.; (poët.) = nabootsen, nimbos, Verg., Catonem, Hor.

2. overdr., voor de schijn uiten, voorgeven, huichelen, zich de schijn (van iets) geven, gaudia vultu, Ov., lacrimas, Ov., negotia, met geveinsdheid, sluw te werk gaan, Sall., aegrum, zich ziek houden, Liv., m. acc., c. inf., b.v. simulat se aegrotare, houdt zich ziek, Cic., absol., cur simulat, Ter.; inz. part. simulatus, schijnbaar, gehuicheld, geveinsd, lacrimae, Liv., amicitia, Nep.

< >