fēci, factum (3);
1. in 't alg., voldoen, tevreden stellen, absol., Cic., of c. dat., officio suo, Cic., vitae, lang genoeg geleefd hebben, Cic., alci alqd petenti, Cic.
2. in 't bijz., (een schuldeiser) voldoen, betalen, alci, Cic., de visceribus suis, Cic.; (een beledigde) genoegdoening geven, zich verontschuldigen, - rechtvaardigen, alci, Cic.; voldoende bewijzen, alci, m. acc. c. inf., Cic., Nep.