antis, m.
1. in ’t alg., het vierde van een schuld, creditoribus quadrantem solvi, Vell., van een erfenis, Plin. ep., heres ex quadrante, Suet.
2. in ’t bijz., als munt = ¼ as = 3 unciae, de gewone prijs voor een bad, quadrante lavari, Hor.; verder = ¼ van iedere maat, b.v. van een pond, van een sextarius enz.