Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Frux

betekenis & definitie

frūgis, f. vrucht, veldvrucht, peulvrucht, graan, zelden (poët.) boomvrucht. | overdr., vrucht, vruchten, ook = leerzame inhoud (van een geschrift); morele degelijkheid, ad bonam frugem se recipere, zijn leven beteren, Cic., vand. de dat. frugi adiective, spaarzaam, matig, rechtschapen, degelijk, Cic.

< >