vinxi, vinctum (4);
1. eig., vast omwinden, vastbinden, boeien.
2. overdr., nauw verbinden; vand. (in de rede) samendringen, kort samenvatten. | boeien, in boeien slaan, geheel in zijn macht brengen, in bedwang houden. | (moreel) verbinden, verplichten, noodzaken, se scelere, zich schuldig maken aan, Cic., se mala cupiditate, zich verstrikken in, Cic.