1. p. adi. samengetrokken.| overdr., smaller of nauwer gemaakt, beperkt, nauw, smal; (van de tijd) beperkt, kort; (van de stem en de toon) kort (tegenover „gerekt”); (van de rede) beknopt; (van toestanden) krap, bekrompen; (van personen) in zich zelf gekeerd, stil, ook = zich bekrimpend (in zijn huishouden).
2. contractŭs, ūs, m. het samentrekken.| overdr., het aangaan (ener zaak van twee zijden); vand. verdrag, contract.