ĭtis, n. hoofd, kop,
I. eig.,
a. (van mensen) caput aperire, ontbloten, Cic., aut caput aut navim, een spel, waarbij een geldstuk in de hoogte geworpen werd, om te zien of de Januskop dan wel het schip boven viel, dus = kruis of munt, Aur. Vict., nec caput nec pedes habere, spreekw., kop noch staart, d. i. begin noch einde hebben, Cic., supra caput esse, zowel = (gevaarlijk) nabij zijn, dreigen, Sall., Liv., als = (lastig) op de nek zitten, aan de hals hangen, Cic. ; meton. = mens, persoon, bij getallen en dgl. = kop, ziel, man, persoon. | (van dieren) kop ; meton. = dier.
b. (van zaken) kop, spits, top, uiteinde (begin of einde), capita vitis, ranken, Cic., montis, uitloper, Verg.; (van wateren) zowel = oorsprong, bron, als = uitwatering. | fig., bron, oorsprong, uitgangspunt, oorzaak, sine capite, zonder zekere bron (van een gerucht), Cic.
II. overdr.,
a. leven, causa capitis, crimineel proces, Cic., poena capitis, doodstraf, Caes., capitis accusare, van een criminele misdaad -, op lijf en leven aanklagen, Nep., damnare capite of capitis, condemnare capitis, ter dood veroordelen, Cic., absolvere capitis, van de doodstraf vrijspreken, Nep., capitis periculum, Nep., of dimicatio, Cic., levensgevaar, in caput vertil, trof het leven, was oorzaak van zijn dood, Liv. | het burgerlijke leven, dat vrijheid, burger- en familierechten omvatte; het verlies hiervan heette deminutio capitis maxima, het verlies der burgerrechten - media, het verlies der familierechten - minima ; capite se deminuere en capite deminui, zijn rechten en voorrechten als burger verliezen, Cic.
b. verstand, inzicht.
c. het eerste, voortreffelijkste, en wel (van personen) hoofd, hoofdpersoon, woordvoerder. | (van zaken, in ’t alg.) hoofd, hoofdzaak, cenae, hoofdgerecht, Cic., Thebae caput totius Graeciae, de voornaamste stad, Nep. (doch caput kan ook zijn = hoofdstad), patrimonii, het voornaamste stuk, Liv., litterarum, hoofdinhoud, -punt, Cic., rerum, het voornaamste, Cic., Epicuri, hoofdstelling, Cic.; (in wetten en geschriften) hoofdstuk, paragraaf, kapittel; (van geld en geldswaarde) kapitaal, bedrijfskapitaal, verder = pachtsom, schuld.