aeris, n.
1. erts, vooral kopererts, koper, metaal, brons; poët., de koperen eeuw.
2. het uit erts vervaardigde,
a. in ’t alg. (vooral bij dichters), metalen, bronzen, koperen (zelfs ijzeren) wapen, standbeeld, trompet, helm, bekken, haak, aes cavum, ketel, Ov., aera, koperen platen van een wet, Cic.
b. in ’t bijz., bronzen geld of kopergeld, oorspronkelijk in assen van een pond (librales asses) gemunt, vand. (later, toen de assen lichter geslagen werden) aes grave, zwaar (oud) geld, d. i. de as op een pond gerekend, Liv.; dikwijls de genet. aeris elliptisch voor aeris librae of asses, gewl. bij milia, als terna of quinquaginta milia aeris, Nep., Liv., insgelijks met adverbia numeralia (met uitlating van centena milia), habere aeris milies (100 millioen) of tricies (3 millioen), Cic. | verder = geld in ’t alg., ancilla aere suo empta, Ter., meo sum pauper in aere, ik ben arm, doch zonder schulden, Hor., overdr. = waarde, suo aere censeri, Sen.; aes meum, eigen geld, vermogen, vand. est alqs in meo aere (eig., hij behoort tot mijn activa, behoort mij toe, vand.) overdr., hij behoort bij mij of tot de mijnen; hij is met mij verbonden of bevriend, heeft verplichting aan mij enz., Cic.; aes alienum, vreemd, geleend geld, schulden, Cic., in aere alieno esse, in schulden steken, Cic., ook aes alleen = schulden, pro aere Tusculanum proscribere, Cic.; loon, betaling, in ’t bijz. = aes militare, soldij, traktement van soldaten, Liv., vand. aera = dienstjaren, omnia istius aera illa vetera, al zijn oude campagnes (in de dienst van liefde en spel), Cic.