(428-347 v.C.), Gr. wijsgeer en literair kunstenaar, een der grootste en invloedrijkste denkers der geschiedenis. Sinds zijn 20e jaar leerling van Socrates, reisde na diens dood naar Z.-Italië en Syracuse, waar hij tevergeefs trachtte zijn ideaalstaat te vestigen, stichtte in 387 een wijsg. school te Athene, de Academie.
P. geeft geen afgerond systeem, maar een methode van denken en bepaalde ideeën, die op de eerste plaats een levensleer vormen. Het centrale punt is de ideeënleer. De wereld der ervaring is veranderlijk, de kennis door waarneming van haar verkregen is onbetrouwbaar. De ware werkelijkheid is de wereld der ideeën, waarvan de waarneembare dingen slechts schaduw-nabootsingen zijn.De mens draagt de kennis der ideeën in zich en vormt zijn begrippen naar aanleiding van de zintuigelijke waarneming. Alle ware kennis is dus eigenlijk herinnering (anamnesis). De hoogste idee is die van het goede. Om tot het schouwen der ideeën op te klimmen is deugdbeoefening noodzakelijk; drijvende kracht daarbij is de eros, die is een ingeboren verlangen naar het hogere, liefde voor het schone. De staat is er om de mensen tot de hoogste zedelijke voltooiing te brengen. De leiding ervan moet berusten bij de wijsgeren.
Hun taak is de wetgeving. De 2 andere standen zijn: de wachters, (staatsbeambten en soldaten), die leven in volkomen gemeenschap (van goederen en vrouwen) en het volk (boeren en ambachtslieden), dat voor de voorziening der materiële behoeften zorgdraagt. P.'s staatsbegrip is derhalve aristocratisch en totalitair. Tot zijn beroemdste geschriften (bijna alle in dialoogvorm) behoren; Protagoras, Gorgias, Phaidros, Phaidon, Symposion, Politeia, Timaios en het werk uit zijn laatste jaren Nomoi (wetten).