(1), oorspronkelijk constitutie uitgaande van Rom. keizers in aanvulling op de wetgeving van Justinianus; thans: elke aanvulling;
(2) (van Ital. novella, nieuwtje) min of meer korte vertelling van strenge opbouw, waarin één enkel gebeuren wordt verhaald, meest in proza, soms in verzen. Hoofdgedachte behoort bij de handeling te liggen, niet in karakterontwikkeling; de verteltrant is in het algemeen objectief en realistisch. De tegenwoordige N. berust op vroeg-19e-eeuwse (Goethe) formuleringen ; in oorsprong echter vindt men het genre reeds in de oude Oriënt (1001 Nacht), en in het Avondland het eerst in volkomen vorm bij Boccaccio, onder zijn invloed in het Noorden het eerst bij Chaucer.