(1812-1883), de populairste romanschrijver der Vlaamse romantiek, „leerde zijn volk lezen”. C. was de zoon van een Frans oud-marinier, leerde als ziekelijke knaap van zijn moeder haar Vlaams, werd aanvankelijk opgeleid tot onderwijzer, was in 1830 vrijwilliger, was vertaler bij provinciaal bestuur Antwerpen, helper in een bloemkwekerij, 1841 griffier Kunstacademie Antwerpen, moest om zijn Vlaamsgezindheid ontslag nemen, 1856 arrondissementscommissaris te Kortrijk, 1868 conservator van het Wiertz-Museum te Brussel.
Nog tijdens zijn leven werd in zijn geboortestad, Antwerpen, zijn standbeeld opgericht. C. werd in alle Europese talen vertaald. C. is een van de voornaamste bewerkers van de Vlaamse herleving, inz. door zijn historische romans De Leeuw van Vlaanderen (1838), Jacob van Artevelde (1849), De Kerels van Vlaanderen (1871), e.a., waarvan sommige de sporen vertonen van zijn meeslepend oratorisch talent. Belangrijk, ook binnen het raam van de W.-Europese literatuur, zijn C.’s dorpsverhalen (o.a. De Loteling, 1850; Baas Gansendonck, 1850; Rikketikke-tak, 1851; Blinde Rosa, 1851), soms te sentimenteel, doch meesterlijk van compositie en atmosfeer.