(1759-1794), Frans revolutionnair. Advocaat.
Stichtte tijdens de Franse Revolutie in 1790 met Marat en Camille Desmoulins de club der Cordeliers. Speelde een leidende rol bij de bestorming der Tuilerieën op 10 Aug. 1792 en bij de afzetting van Lodewijk XVI. Werd min. van Justitie. Liet de Septembermoorden in 1792 begaan. Trad bij zijn verkiezing tot lid van de Conventie af. Trachtte tussen Girondijnen en Robespierre een bemiddelende positie in te nemen; sloot zich bij Robespierre aan toen de Girondijnen hem afwezen.
Bewerkte de instelling van het Comité de Salut Public (waarvan hij tot Juli 1793 lid was) en Tribunal révolutionnaire. Door zijn onstuimig optreden, zijn Herculische gestalte, pakkend redenaarstalent met kolossaal stemgeluid, zijn ontembare energie („wat wij nodig hebben is durf, durf en nog eens durf”) had hij geweldige invloed bij het volk, dat hem zijn ongeregelde levenswijze vergaf. Toen hij echter zich meer en meer van de Terreur losmaakte, verloor hij aan invloed en gaf Robespierre, die doordrongen bleef van de noodzakelijkheid van een schrikbewind, gelegenheid hem ten val te brengen. Te zamen met C. Desmoulins e.a. werd hij na een stormachtig proces geguillotineerd (April 1794).