(1) landschap, voormalig koninkrijk, in N.W. Spanje. 29.154 km2, 2.597.000 inw. (1940).
Hoogvlakten en bergketens. Sterk ingesneden, steile kust (riaskust). Zacht, vochtig klimaat, zeer vruchtbare bodem. Landbouw (maïs, rogge, aardappelen) en veeteelt (runderen, varkens, paarden). Verder visserij en scheepvaart. In het gebergte ijzer, lood, tin, minerale bronnen. Hoofdstad; Santiago de Compostela;(2) Z. gedeelte van Polen. 79.080 km2, 8.500.000 inw. Het bestaat uit het N. gedeelte van de Karpaten: de Hoge Tatra in het W., de Woudkarpaten in het O. In het N. een vlakte. Bosbouw en veeteelt. In de gebergtevoet komen voor steenkool, zout, petroleum en aardgas. In de vlakte graanbouw. De bevolking is voor 54 % Pools en R.K., voor 36 % Oekrains en orthodox.