I. m. zwikken (houten pin in het luchtgat van een vat; scheepst. wrijfhout; schuine kant aan de punt van een hoefnagel; dunne twijg).
II. m. (zwikking, verstuiking; pen).
III. v. inz. als verkl. zwikje, o. zwikjes, zwikkie, o. zwikkies (mil. de gehele uitrusting: geweer, ransel, koppel enz.; ook ezel; i. h. alg. spullen).