Gepubliceerd op 11-11-2021

zacht

betekenis & definitie

I. bn., bw. (1 niet hard; week; 2 bijna niet merkbaar; niet luid, bijna onverstaanbaar; 3 niet ruw, mollig; 4 de zinnen aangenaam aandoende; 5 van slaap: ongestoord, gerust, verkwikkend; 6 van de dood: niet pijnlijk; 7 niet snel; 8 liefelijk; 9 niet hard gekookt; 10 niet grof of bars; goedig; 11 niet gestreng; 12 geleidelijk, langzaam, zonder sprongen):

1. een zacht bed, zacht hout, zacht leder;
2. zacht lopen, zacht spreken; iem. zacht aanstoten;
3. een zachte hand; zacht op het gevoel;
4. zachte kleuren; een zacht klimaat, het zachte schijnsel der maan;
5. een zachte slaap;
6. een zachte dood sterven;
7. zacht rijden;
8. zachte muziek;
9. zachte eieren;
10. zachte woorden; een zacht karakter;
11. zacht regeren;
12. een zachte helling; een zachte overgang van blauw in paars; nog: op zijn zachtst genomen, gezegd, uitgedrukt, zo gunstig mogelijk.

II. tw.: zacht wat, niet zo haastig!

< >