m. stronken (1 stomp van een boom- of heesterstam [al of niet met de wortels er nog aan]; ook: geknotte boom, stam; 2 het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant en dergelijke planten, waaruit de bladeren spruiten):
1. het uithalen der stronken;
2. een kool stronk.