I. v. stoppen (in het alg. iets, dat dient om een opening af te sluiten inz. 1 prop, kurk; 2 dichting van een weefsel of breiwerk):
1. een glazen stop, op een fles of karaf;
2. een stop in een servet leggen, een gat er in dichten.
II. (staak! stil!)
1. tw.: stop! stop! schreeuwde ik;
2. o.: een plotseling stop.