stemde, heeft gestemd;
1. bij een verkiezing zijn stem uitbrengen; mondeling, schriftelijk enz. kiezen, zijn gevoelen voor of tegen te kennen geven: stemmen op rood; er werd druk gestemd; in een vergadering stemmen voor enig voorstel; mondeling, met gesloten briefjes stemmen; voor iets stemmen met het opsteken der hand; tegen iets stemmen; over iets stemmen; hij stemde vóór;
2. van instrumenten: op de juiste toonhoogte stellen: een piano, een viool stemmen;
3. in zekere gemoedstoestand brengen: fig. iem. tot zachtheid stemmen, doen overhellen; die tijding stemt ons treurig, maakt.