Fr. secret, Lat. secretus
1 bn. (Z.-N. geheim);
2 o. secreten (geheim; nat. hist. in deze bet. ontl. aan Lat. secretum: afscheiding van een orgaan of van een ontsteking; afgescheiden nuttige stof): ’t speeksel is een secreet van de speekselklieren; afgescheiden schadelijke stof b.v. urine heet e x c r e e t.