Gepubliceerd op 11-11-2021

ruilen

betekenis & definitie

ruilde, h. geruild (1 in het alg. van zaken: in de plaats van andere geven of nemen; 2 van koopwaren: tegen andere waren geven of nemen, ruilhandel drijven; 3 staathuish. voortbrengselen van zijn arbeid uitwisselen tegen andere zaken, die men behoeft; 4 overdr. van een staat: verwisselen; 5 schaakspel: elkaar dezelfde stukken slaan):

1. postzegels, plaatjes met elkaar tegen (of: voor) andere ruilen; zonder voorwerp: als twee ruilen, moet er een huilen;
2. onder elkaar ruilen van fondsartikelen tussen uitgevers; ruilen en buiten;
3. hun goederen ruilen zij slechts tegen andere goederen; zonder voorwerp: als twee ruilen, hebben zij van weerszijden een bepaalde zaak te geven en te ontvangen;
4. inz. met ontkenning: ik zou mijn leven niet willen ruilen voor het uwe; zonder voorwerp: met iem. van plaats ruilen; ik zou met hem niet willen ruilen, vind mijn lot, toestand enz. beter;
5. we zullen eens ruilen en zien, of we dan remise kunnen maken.

< >