m. rozenkransen (krans van rozen, gevlochten als tooi enz.; 1 R.-K. gebed bestaande uit vijftien tientjes [ieder tientje = tien Wees-gegroeten], waarbij ieder tientje wordt voorafgegaan door een Onze-Vader en een Gloria, terwijl het geheel wordt voorafgegaan door het Credo met een Onze-Vader, drie Wees-gegroeten en bij elk Wees-gegroet een Gloria: bij elk tientje overweegt men een der vijf blijde, droevige en glorierijke geheimen van het verlossingswerk; 2 het bidsnoer met kralen, waaraan de rozenkrans gebeden wordt):
1. een rozenkrans bidden;
2. de kralen van de een zilveren rozenkrans;
Opm. Dikwijls wordt rozenkrans gebruikt in de bet. v. rozenhoedje; z. ald.
